Begin jaren tachtig begon Stichting Halt in Rotterdam als een proef om jongeren buiten het strafrecht te houden. 'Vanuit dat concept kwamen er steeds meer locaties bij', vertelt directeur Janet ten Hoope, 'toen nog onder de naam Bureau Halt – zoals veel mensen het ook nu nog kennen.' Inmiddels is de organisatie een landelijke stichting die jongeren al bijna een halve eeuw helpt fouten te voorkomen en hen de kans biedt van gemaakte fouten te leren.
‘Op het hoogtepunt waren er maar liefst 67 ‘Bureautjes’ Halt. De één viel onder de politie, de ander onder jeugdzorg en weer een ander onder de gemeente. Om het allemaal beter te structureren is Halt in 2013 uiteindelijk één landelijke stichting geworden met twee belangrijke taakvelden. Ten eerste is er het werk voor onze grootste opdrachtgever: het ministerie van Justitie en Veiligheid. Daar voeren we de wettelijke opdracht uit voor jongeren die een strafbaar feit hebben gepleegd, maar pas voor de eerste of tweede keer. Zij kunnen een interventie buiten het strafrecht om krijgen.
De tweede hoofdtaak is ons preventieve aanbod voor zo’n 250 gemeenten door heel Nederland. Dan moet je denken aan voorlichting in klassen, maar ook steeds vaker preventieve interventies – als reden bestaat aan te nemen dat een jongere of een groep de verkeerde kant op kan gaan. Wat ik trouwens wel wil benadrukken, is dat interventies alleen een alternatief zijn voor het strafrecht als het gaat om een niet al te ernstig vergrijp. Gemiddeld voeren we dan drie gesprekken, en maakt de dader eventueel excuus aan het slachtoffer, of er komt bijvoorbeeld een schadevergoeding. De meeste zaken kunnen we daarom binnen 100 dagen afronden. Per dag hebben we dan zo’n 2000 zaken in behandeling.'
‘Wat me opviel toen ik hier kwam, is dat iedereen, van uitvoerend medewerker tot ICT'er, enorm gedreven is door de gedachte: ‘ik werk voor jongeren’. Die maatschappelijke drijfveer en gezamenlijke doelstelling om jongeren een kansrijke toekomst te bieden, zit diep in de organisatie verankerd. We hebben in totaal 250 medewerkers, waarvan 180 tot 190 in regiogebonden teams die het werk met de jongeren doen. De meesten hebben een hbo- of wo-opleiding pedagogie of sociaal werk, en we hebben verschillende orthopedagogen. Met dat die teamss – en een kleine staf – behandelen we circaruimongeveer 11.000 zaken op jaarbasis.
Als organisatie zijn we overal lokaal in de maatschappij verankerd. Halt-medewerkers zijn geaard in hun gemeenten. Ze kennen daar de politie en andere partners. Dat – en de intrinsieke motivatie van mensen om iets goeds te doen voor de maatschappij – maakt ons als werkgever voor heel veel mensen interessant. Het werk is divers en er is ruimte om je te ontwikkelen. Stel, je begint als voorlichter op basis- en middelbare scholen. Na een paar jaar vind je het interessant om naast voorlichting ook individuele interventies te doen. Dan kun je daarin doorgroeien, wat een verbreding van je takenpakket is en ook een hogere inschaling betekent.’
‘Werving is wel wat uitdagender dan een paar jaar geleden, maar goed gekwalificeerde mensen aantrekken lukt nog steeds goed. We hebben een redelijke naamsbekendheid en je kunt bij ons een loopbaanpad volgen. We investeren meer in het aantrekken van derdejaars hbo-studenten pedagogiek en sociaal werk voor een jaarstage. Dat biedt ons de mogelijkheid hen te binden met een klein contract in hun vierde jaar, waarmee we voorsorteren op een baan na hun afstuderen. We moeten vaker nee zeggen tegen stageverzoeken dan dat we een tekort hebben. Halt is echt een populaire stageplek.’
‘Die intensiteit van het werk is tegelijk ook relatief. Het is zeker niet altijd even makkelijk, maar sommige mensen vanuit de jeugdreclassering en jeugdgevangenissen stappen over naar Halt. De problematiek die zij gewend zijn is veel zwaarder. Voor hen is het juist een verademing om in de lichtere zaken en de kortdurende trajecten van Halt te werken. Natuurlijk komt het ook bij ons voor dat er achter kleine feiten veel problematiek schuilt. We hebben daarvoor een stevig netwerk van supervisie ingericht. Medewerkers zijn gewend om te sparren met collega's, en onze managers zijn heel capabel als eerste aanspreekpunt bij incidenten. We zien onze verzuimcijfers ook dalen, op dit moment tussen de 7 en 8 %. Dat stemt hoopvol, maar echt tevreden ben ik nog niet, want voor corona zaten we op 4,5 à 5%. Sindsdien hebben we geïnvesteerd in een nieuwe arbodienst die betere maatwerktrajecten biedt, omdat een groot deel van het verzuim niet werkgerelateerd is, maar te maken heeft met persoonlijke omstandigheden. Daarom hebben we onze HR-afdeling uitgebreid met een adviseur zodat er meer ruimte is voor vroegtijdige opvang van signalen. Als een manager een risico op uitval vermoedt, kan er een preventief gesprek plaatsvinden.’
‘Toen het land op slot ging, merkten we pas echt hoe plat, laagdrempelig en actiegericht de organisatie is. Er was veel slagkracht en creativiteit om onze werkwijzen aan te passen. Mooi om te zien was dat medewerkers enorm zorgzaam voor elkaar waren. Lokaal werden initiatieven opgezet om elkaar te blijven zien en helpen, bijvoorbeeld via digitale overleggen of kleine cadeautjes. Juist in die zorgzaamheid, die empathische kracht, zie je bij uitstek het DNA van Halt. Hybride werken werd ineens even pragmatisch als geaccepteerd. Dat heeft ons veel gebracht. Relatiemanagers van Delfzijl tot Maastricht hoeven niet meer allemaal naar Utrecht te komen voor elk overleg. Dat scheelt kosten, maar vooral energie. 50% thuiswerken is nu de standaard.’
‘Een minpunt is de daling van het aantal jongeren dat sinds de pandemie naar ons wordt doorverwezen. Voor corona waren dat er 16.000 per jaar, bijna 5.000 meer dan nu. Die daling was natuurlijk verklaarbaar; als jongeren binnenblijven, gebeurt er immers minder in de openbare ruimte. Het is alleen moeilijk te duiden waarom het aantal verwijzingen ook nu nog zo laag blijft. Signaalgedrag en beginnende strafbare feiten zijn niet afgenomen. Maar door het capaciteitstekort bij met name wijkagenten mis je ogen en oren in de wijk en ook capaciteit voor opvolging van meldingen en aangiften. Winkeliers bellen ook niet meer voor elke diefstal; het is waarschijnlijk dat de politie lichtere zaken of niet oppakt, of zelf afdoet met een reprimande. Dat is op zich prima, maar als het te vaak gebeurt, missen jongeren een kans op begrenzing en een pedagogisch leermoment, waardoor ze verder kunnen gaan met strafbaar gedrag zonder de consequenties te ervaren.’